Damon Galgut

Je leest geen roman om je leven anders in te delen’

Damon Galgut, de Zuid-Afrikaanse schrijver won vorige week de Booker Prize. „Het zou onredelijk zijn om te doen alsof alles in Zuid-Afrika deprimerend is.

‘Zolang je ergens de humor van kunt inzien, overleef je”, vertelt Damon Galgut. Vorige week won hij, na twee keer eerder genomineerd te zijn geweest, de Booker Prize voor zijn roman The Promise De belofte) . Wie de meest prestigieuze prijs in het Angelsaksische taalgebied wint, kan het de komende maanden vergeten rust te vinden. Gelukkig spraken wij elkaar deze zomer vlak na de verschijning van de Nederlandse vertaling van The Promise via Zoom voor het Amsterdamse academisch-culturele podium Spui25. Nu de prijs eenmaal binnen is, is er ruimte voor een paar extra vragen per mail. Of het goed is dat hij die pas na het weekend beantwoordt, vraagt hij de dag na de bekendmaking van de prijs aan zijn Nederlandse uitgever: „ Things are crazy right now .”

Wie Damon Galgut spreekt, treft een bescheiden, beschouwende man, die bedachtzaam in zijn antwoorden is, geen hysterische gebaren maakt en soms een lach op zijn gezicht heeft. Het is alsof de man en zijn proza samenvallen. Waar zijn vroege romans nog een persoonlijk karakter hadden, en overigens weinig succesvol waren, brak hij in 2003 internationaal door met De goede arts – een geëngageerde roman over twee artsen in het ‘nieuwe’ Zuid-Afrika. Wat er vanaf het begin al in zit: in alle romans draait het om de drang te overleven. Waar dat in het vroege werk nog is vanuit het idee dat je maar beter naïef kan blijven, lukt dat in de latere romans meestal alleen door toe te kijken. Dat geldt ook voor De belofte , een roman die zich afspeelt in vier decennia uit de Zuid-Afrikaanse geschiedenis.

Van de witte Afrikaner familie Swart („ja, de naam is eeninside joke die alleen lezers in Zuid-Afrika en Nederland snappen”) overlijden alle gezinsleden, op de jongste dochter na, op een opvallend moment in de Zuid-Afrikaanse geschiedenis. ‘Ma’ sterft in 1984 tijdens de township-protesten onder het apartheidsbewind van president P.W. Botha, ‘Pa’ sterft als Nelson Mandela in 1995 het Zuid-Afrikaanse rugbyteam de Springboks toespreekt in de hoop de regenboognatie te laten versmelten tot één geheel, zuster Astrid vlak na de inauguratie van de aids-ontkennende president Mbeki in 2004 en de broer op het moment dat de corrupte president Jacob Zuma aftreedt in 2018. „Het is niet zo dat ze sterven omdat ze de geschiedenis niet aankunnen,” legt Galgut uit. „Wel wilde ik aan de hand van vier ijkpunten in de geschiedenis de stemming in het land weergeven. Je kunt in Zuid-Afrika geen roman schrijven zonder dat de geschiedenis er een rol in speelt. Het land is nu eenmaal doordrenkt van het verleden, en de geschiedenis is te groot en te zwaar om te negeren. De begrafenis van Pa vindt plaats in de tijd dat de Springboks wereldkampioen rugby worden en iedereen de mond vol heeft van ubuntu , naastenliefde. Het is een periode van saamhorigheid en optimisme. Dat gevoel is totaal verdwenen.”

Wat deze begrafenissen bindt, is een niet nagekomen belofte die telkens in de lucht hangt: Salomé, de zwarte hulp, zal haar huis dat op de grond van de familie Swart staat krijgen, als dank voor haar trouwe diensten. Amor, de jongste dochter, hoort hoe haar moeder op haar sterfbed deze belofte afdwingt bij haar vader. Tussen alle zwaarheid is er, anders dan in de vorige romans, meer ruimte voor humor. Zoals in geestige passages waarin een tante natte dromen heeft over Botha, of wanneer zus Astrid pleit voor een ‘ubuntu doodskist’ en ervan overtuigd is dat Mbeki bij zijn inhuldiging alleen oog had voor haar – de vonken tussen hem en haar hadden ervan afgespat.

U stelde na de verschijning van ‘De goede dokter’ dat er geen plek was voor spel in de Zuid-Afrikaanse literatuur. Nu ontpopt u zich tot een humoristisch schrijver. Wat is er gebeurd?

„Het zou onredelijk zijn om te doen alsof Zuid-Afrikaanse literatuur alleen maar zwaar mag zijn en dat alles deprimerend is. Ik ben vaak geneigd ergens de humor van in te zien, en ik heb geprobeerd een spel te spelen terwijl ik met historische gebeurtenissen werk. De passages waarin witte Afrikaners de mond vol hadden van ubuntu zijn de wat meer satirische passages in het boek geworden. Toch zou ik deze roman geen komedie willen noemen.

„Het kwam eigenlijk door een vriend van me, die vier familieleden had begraven en er zo over wist te vertellen dat er veel te lachen viel, hoe treurig het ook was. Het verhaal zit in de nabestaanden. Ik heb veel lol gehad tijdens het schrijven van deze roman. Dat klinkt een beetje raar als je over begrafenissen en de dood schrijft, maar toch was het zo. Ik ben altijd geneigd ergens de humor van in te zien. Zuid-Afrika heeft heel wat te verstouwen gehad, maar er is een veerkrachtige manier van overleven in de vorm van humor.”

In deze roman overleeft alleen Amor, de jongste en de meest observerende van de drie kinderen. De handelende personages in uw werk gaan doorgaans dood. Is dat handelen een garantie om dood te gaan?

„Dat weet ik eigenlijk niet. Je karakter bepaalt je lot, dat is een mooi gezegde, vind ik. De conventionele aanpak van een roman is dat er iets gebeurt en dat personages een heroïsche status krijgen om wat ze doen. Ik ben vooral geïnteresseerd in wat er gebeurt als je niets doet, als je vergeet te handelen op een beslissend moment. Er gebeurt immers ook iets door niets te doen. Dat geldt voor deze roman ook: de belofte wordt niet nagekomen. Ik heb er eigenlijk nooit bij stilgestaan dat de niet-handelende personages in mijn romans de meeste overlevingskans hebben, maar het zou kunnen. Misschien is het inderdaad wel mijn filosofie dat mensen moeten observeren. Literair gezien vind ik het in ieder geval de interessantste vraag: wat gebeurt er wanneer je níet handelt.”

Heeft u al een antwoord gevonden op die vraag?

„Ik werk boek voor boek en heb geen overkoepelend idee van een oeuvre dat ik wil opbouwen. Ik vind het al heel bijzonder dat het elke keer lukt een nieuw boek te bedenken, dat er elke keer weer een onderwerp is waar ik me jaren in wil verdiepen. Na elke roman denk ik: nu ben ik er klaar mee, dat denk ik nu ook. Maar om je vraag te beantwoorden: ik weet niet of ik er ooit een antwoord op ga vinden.”

Ik vroeg het ook omdat in The New York Times uw positie wordt omschreven als ‘I hurt, therefore I am’, ik lijd, dus ik ben.

„Ik was verrast om dat te lezen. Ik probeer helemaal niet die houding aan te nemen of om me zo uit te drukken. De lol in dit boek zat in het zware gegeven en de komedie die eruit te halen is. Dus ik vind het lastig wanneer mensen het accent op de zware kant leggen in plaats van op de humoristische.”

Misschien komt dat ook omdat tegen Amor wordt gezegd dat ze de schuld van het wit-zijn op zich wil nemen, een schuld die bij meer witte Zuid-Afrikanen speelt. Daardoor lees je de roman wellicht zwaarmoediger.

„Amor is een merkwaardige figuur. Ze heeft als zesjarige een blikseminslag overleefd, waardoor iedereen ervan overtuigd is dat ze hersenschade heeft. Wat echter als hersenschade wordt gezien, ontwikkelt zich als een manier om naar mensen te luisteren. Wat jij eerder omschreef als beschouwend, zou ik juist typeren als luisterend. Ze zien haar als iemand die lijdt onder het schuldgevoel van het wit-zijn, maar ze is ook het morele centrum in het verhaal. De rest is bezig met eigenbelang. Zij is iemand die vindt dat omwille van het verleden alles moet worden opgegeven.”

Amor overleeft een blikseminslag, u overleefde kanker op uw zesde. Jullie zijn beiden observators en luisteraars, jullie positie in het land wordt bevraagd. Is er een parallel tussen jullie?

„In elk personage zit iets van jezelf. Zowel Amor als Anton heeft iets van mij. Ze reflecteren beide kanten: Amor is opofferingsgericht als witte Zuid-Afrikaan en zoekt een legitieme plek in het land; Anton is als witte man in Zuid-Afrika geboren in een tijd dat je sowieso machtig was, maar nu worstelt hij met het gegeven dat die positie hem wordt afgenomen door de geschiedenis. Ik kan niet anders dan me ook tot hem verhouden. Amor en Anton zijn twee tegenpolen van de witte Zuid-Afrikaan. De blikseminslag die Amor treft refereert inderdaad aan mijn eigen bijna-doodervaring als zesjarige. Als je zoiets extreems ervaart, zeker als kind, als je nog helemaal niet bezig hoort te zijn met je sterfelijkheid, blijft dat bij je.”

Aan het slot van de roman is er een enorme stortbui. Is die bedoeld als schone lei voor Zuid-Afrika?

„Nee, een stortbui zal Zuid-Afrika niet redden. Meer mensen denken dat ik met die bui van alles wil zeggen, net als met Amors idee dat ze alles wil opgeven en de reactie die ze daarop krijgt. De vraag is dan of ik zelf geloof dat witte Zuid-Afrikanen alles moeten opgeven om een plek in Zuid-Afrika te krijgen. Eerlijk gezegd: die vraag is te groot voor mij, ik weet niet wat we moeten doen. Het enige dat ik weet is dat we iets zullen moeten opgeven. Het is bekend dat in 1994 de politieke macht weliswaar is overgedragen, maar dat er economisch gezien niets is veranderd. Ik ben geen politicus, geen filosoof, maar een romanschrijver. Ik creëer een situatie en probeer die uit te werken, maar durf die niet in een breder perspectief te plaatsen, daar ben ik gewoon niet toe in staat. Ik schrijf ook niet om de wereld te veranderen. Laten we wel wezen: er zijn maar heel weinig romans die verandering teweeg hebben gebracht. Wie leest er nou een roman om daarna zijn leven anders in te delen?”

Anton stelt in deze roman dat je niet voor anderen kunt spreken in Zuid-Afrika. Heeft dat daarmee te maken?

„Dat is momenteel sowieso een ingewikkelde kwestie: wie praat er namens wie. Er is kwaadheid en soms neemt die de vorm aan van een uitdaging: witte schrijvers moeten niet vanuit zwarte personages schrijven – wat weet je ervan? De vraag is terecht, wat weet je ervan inderdaad, ik heb die ervaring niet. Aan de andere kant: ik geloof erin dat fictie je kan laten invoelen hoe het is iemand anders te zijn. Als je dat niet meer verdedigt, gooi je het hele idee van fictie weg. Anton vindt dat je niet namens een ander kan spreken, maar zelf geloof ik dat niet. Verbeelding is transformatie. De daad van inbeelding, empathie, is de basis voor de beste romans.”

Het valt wel op dat Salomé, de zwarte hulp, niet aan het woord komt. Dat heeft dus een andere reden dan de gedachte van Anton?

„Toen ik begon aan de roman was het nog de vraag wat ik zou doen. Ik had haar een stem kunnen geven, maar het werd eloquenter als ik haar liet zwijgen. Salomé is de spil om wie alles draait. Ik wilde over haar opschrijven wat de witte omgeving van haar wist. Dat is niet veel, ondanks dat ze al decennia voor de familie werkt. Ze hebben nooit vragen gesteld en dat is typerend voor bijna elk wit huishouden in Zuid-Afrika. Door niet vanuit haar perspectief te schrijven, kon ik reflecteren op die mentaliteit. Daardoor besef je aan het slot dat je je als lezer niet hebt afgevraagd hoe het met haar zat.”

Toen u de Booker-jury bedankte, nam u de prijs aan namens het Afrikaanse continent. Liggen uw wortels als schrijver in de Europese of de Afrikaanse literatuur?

„Dat is een ingewikkelde vraag. Ik heb vooral Europese literatuur gelezen, maar – en dat is denk ik belangrijker – mijn wortels liggen in Zuid-Afrika. Dat is waar ik hoor, waar ik mijn ideeën op bouw. En dat is veel belangrijker dan de literaire traditie. Het is voor mij nooit de vraag geweest of ik Zuid-Afrika moest verlaten. Ik hoor hier thuis, dat weet ik, en ik weet ook dat ieders positie steeds wordt bevraagd. Niemand weet precies wat zijn of haar plek is.”Damon Galgut: De belofte. ( The Promise ). Vert. Rob van der Veer.

Querido, 318 blz. € 21,99

(Bron NRC).

Blijf op de hoogte

Schrijf je in voor de nieuwsbrief en ontvang noemenswaardige items in je inbox.